suture

US /ˈsuː.tʃɚ/
UK /ˈsuː.tʃɚ/
"suture" picture
1.

hechting, naad

a stitch or row of stitches holding together the edges of a wound or surgical incision

:
The doctor closed the wound with several sutures.
De dokter sloot de wond met verschillende hechtingen.
The nurse carefully removed the sutures after a week.
De verpleegster verwijderde de hechtingen voorzichtig na een week.
2.

hechting, naaien

the act or process of joining together two surfaces or edges along a seam

:
The surgeon performed a precise suture of the delicate tissues.
De chirurg voerde een precieze hechting van de delicate weefsels uit.
The process of suture requires great skill and precision.
Het proces van hechting vereist grote vaardigheid en precisie.
1.

hechten, naaien

to stitch or join together the edges of a wound or surgical incision

:
The surgeon will suture the incision after the operation.
De chirurg zal de incisie hechten na de operatie.
It's important to suture the wound properly to prevent infection.
Het is belangrijk om de wond goed te hechten om infectie te voorkomen.