supple
US /ˈsʌp.əl/
UK /ˈsʌp.əl/

1.
soepel, lenig
bending and moving easily and gracefully; flexible
:
•
Her body was supple from years of yoga practice.
Haar lichaam was soepel door jarenlange yogapraktijk.
•
The leather was supple and soft to the touch.
Het leer was soepel en zacht om aan te raken.
2.
aanpasbaar, flexibel
readily adaptable or responsive to new situations or ideas
:
•
A good leader needs to have a supple mind.
Een goede leider moet een soepele geest hebben.
•
The company's policies are supple enough to adapt to market changes.
Het beleid van het bedrijf is soepel genoeg om zich aan te passen aan marktveranderingen.