splay

US /spleɪ/
UK /spleɪ/
"splay" picture
1.

spreiden, uitspreiden

spread out wide apart

:
The cat's paws splayed out as it landed.
De poten van de kat spreidden zich wijd uit toen hij landde.
His fingers splayed across the keyboard.
Zijn vingers spreidden zich over het toetsenbord.
2.

verbreden, uitlopen

construct with a splay

:
The architect decided to splay the window opening to allow more light.
De architect besloot de raamopening te verbreden om meer licht binnen te laten.
The walls were splayed outwards at the base.
De muren waren aan de basis naar buiten uitlopend.
1.

uitloop, spreiding

a splayed part or thing

:
The old chair had a wide splay at its legs.
De oude stoel had een brede uitloop aan zijn poten.
The arch had a distinct splay at its base.
De boog had een duidelijke uitloop aan de basis.
1.

uitgespreid, wijd

spread out or apart

:
His legs were splay as he sat on the floor.
Zijn benen waren uitgespreid toen hij op de grond zat.
The tree's branches were splay and wide.
De takken van de boom waren uitgespreid en breed.