slop

US /slɑːp/
UK /slɑːp/
"slop" picture
1.

afval, brij, drab

wet, sloppy, or liquid food, especially unappetizing or refuse food

:
•
The pigs were fed a bucket of kitchen slop.
De varkens kregen een emmer keukenafval.
•
The cafeteria served bland, unappetizing slop.
De kantine serveerde flauw, onsmakelijk voer.
:
swillgruelmushmessgunk
2.

plas, morserij

a large amount of liquid spilled or splashed

:
•
There was a slop of coffee on the counter.
Er lag een plas koffie op het aanrecht.
•
He cleaned up the slop from the overflowing bucket.
Hij ruimde de morserij van de overlopende emmer op.
:
spillsplashmesspuddle
1.

morsen, plassen

to spill or splash (a liquid) untidily

:
•
He tends to slop his tea when he walks.
Hij heeft de neiging zijn thee te morsen als hij loopt.
•
Don't slop water all over the floor.
Mors geen water over de hele vloer.
:
spillsplashsplatterdribble
2.

plassen, modderen

to move through or in liquid, mud, or slush with a splashing sound

:
•
The children loved to slop through the puddles after the rain.
De kinderen vonden het heerlijk om na de regen door de plassen te plassen.
•
His boots slopped in the mud as he walked.
Zijn laarzen plasten in de modder terwijl hij liep.
:
wadesquelchsplash