slip away
US /slɪp əˈweɪ/
UK /slɪp əˈweɪ/

1.
wegglippen, ontsnappen
to leave secretly or without being noticed
:
•
He tried to slip away from the party unnoticed.
Hij probeerde onopgemerkt van het feest weg te glippen.
•
The cat managed to slip away through the open door.
De kat wist door de open deur weg te glippen.
2.
wegglijden, verdwijnen
to pass or disappear gradually
:
•
Time seemed to slip away quickly during the holidays.
De tijd leek snel weg te glippen tijdens de vakantie.
•
His memories began to slip away as he got older.
Zijn herinneringen begonnen weg te glippen naarmate hij ouder werd.