singular

US /ˈsɪŋ.ɡjə.lɚ/
UK /ˈsɪŋ.ɡjə.lɚ/
"singular" picture
1.

enkelvoudig, uniek

of or relating to a single person or thing, as opposed to more than one

:
The word 'cat' is a singular noun.
Het woord 'kat' is een enkelvoudig zelfstandig naamwoord.
He has a singular focus on his career.
Hij heeft een enkelvoudige focus op zijn carrière.
2.

uitzonderlijk, opmerkelijk

exceptionally good or great; remarkable

:
She showed singular courage in the face of danger.
Ze toonde uitzonderlijke moed in het aangezicht van gevaar.
His performance was of singular brilliance.
Zijn optreden was van uitzonderlijke schittering.
1.

enkelvoud

the singular form of a word

:
The singular of 'children' is 'child'.
Het enkelvoud van 'kinderen' is 'kind'.
In English, most nouns have a singular and a plural form.
In het Engels hebben de meeste zelfstandige naamwoorden een enkelvouds- en een meervoudsvorm.