shut

US /ʃʌt/
UK /ʃʌt/
"shut" picture
1.

sluiten, dichtdoen

move (something) into position to block an opening

:
Please shut the door quietly.
Gelieve de deur zachtjes te sluiten.
He shut his eyes tightly.
Hij sloeg zijn ogen stijf dicht.
2.

sluiten, opheffen

prevent (a business, public service, or facility) from operating, either permanently or temporarily

:
The factory will shut down next month.
De fabriek zal volgende maand sluiten.
They decided to shut the restaurant for good.
Ze besloten het restaurant voorgoed te sluiten.
1.

gesloten, dicht

closed

:
The shop is shut on Sundays.
De winkel is op zondag gesloten.
Make sure the windows are shut before you leave.
Zorg ervoor dat de ramen gesloten zijn voordat je vertrekt.