refuel

US /ˌriːˈfjʊəl/
UK /ˌriːˈfjʊəl/
"refuel" picture
1.

bijtanken, voltanken

supply (an aircraft or vehicle) with more fuel

:
The plane needed to refuel before the long flight.
Het vliegtuig moest bijtanken voor de lange vlucht.
We stopped at a gas station to refuel the car.
We stopten bij een tankstation om de auto te bijtanken.
2.

opladen, energie aanvullen

restore (a person or animal) with food or drink

:
After the long hike, we needed to stop and refuel with a good meal.
Na de lange wandeling moesten we stoppen en ons opladen met een goede maaltijd.
Athletes often refuel with energy drinks during intense training.
Sporters laden zich vaak op met energiedrankjes tijdens intensieve training.