refresh
US /rɪˈfreʃ/
UK /rɪˈfreʃ/

1.
verfrissen, opfrissen
give new strength or energy to; reinvigorate
:
•
A cool drink will refresh you.
Een koel drankje zal je verfrissen.
•
The cool breeze refreshed us after the long walk.
De koele bries verfriste ons na de lange wandeling.
2.
3.
opfrissen, vernieuwen
remind (someone) of something forgotten or partially forgotten
:
•
Let me refresh your memory about what we discussed.
Laat me je geheugen opfrissen over wat we besproken hebben.
•
He needed to refresh his knowledge of ancient history.
Hij moest zijn kennis van de oude geschiedenis opfrissen.