radar
US /ˈreɪ.dɑːr/
UK /ˈreɪ.dɑːr/
1.
radar
a system for detecting the presence, direction, distance, and speed of aircraft, ships, and other objects, by sending out pulses of high-frequency electromagnetic waves that are reflected off the object and detected by the radar receiver.
:
•
The ship's radar detected an approaching vessel.
De radar van het schip detecteerde een naderend vaartuig.
•
Air traffic controllers use radar to monitor planes.
Luchtverkeersleiders gebruiken radar om vliegtuigen te monitoren.
2.
radarsysteem, radarapparatuur
the equipment used for radar detection.
:
•
The police car was equipped with a speed radar.
De politieauto was uitgerust met een snelheidsradar.
•
They installed new radar systems at the airport.
Ze installeerden nieuwe radarsystemen op de luchthaven.
3.
aandachtsgebied, bewustzijnsbereik
something that is within one's range of awareness or attention.
:
•
That issue is not on my radar right now.
Dat probleem staat nu niet op mijn radar.
•
Keep him on your radar; he might be a good candidate.
Houd hem op je radar; hij zou een goede kandidaat kunnen zijn.