pussy

US /ˈpʊs.i/
UK /ˈpʊs.i/
"pussy" picture
1.

poes, katje

a cat, especially a kitten (informal, often used by children)

:
•
Look at the cute little pussy!
Kijk eens naar de schattige kleine poes!
•
My daughter loves to play with her toy pussy.
Mijn dochter speelt graag met haar speelgoedpoes.
:
catkittenkitty
2.

lafbek, watje

a contemptible or cowardly person (derogatory slang)

:
•
Don't be such a pussy, stand up for yourself!
Wees niet zo'n lafbek, kom voor jezelf op!
•
He was called a pussy for not taking the dare.
Hij werd een lafbek genoemd omdat hij de uitdaging niet aanging.
:
cowardwimpchickensissyweakling
3.

kut, vagina

the vulva or vagina (vulgar slang)

:
•
The song contained explicit lyrics about a pussy.
Het lied bevatte expliciete teksten over een kut.
•
He made a crude joke about a pussy.
Hij maakte een grove grap over een kut.
:
vaginacuntvulva
1.

laf, bang

cowardly or timid (derogatory slang)

:
•
He's too pussy to ask her out.
Hij is te laf om haar mee uit te vragen.
•
Don't be so pussy about trying new things.
Wees niet zo laf als het gaat om nieuwe dingen proberen.
:
cowardlytimidfearfulweakspineless