pull off
US /pʊl ɔf/
UK /pʊl ɔf/
1.
voor elkaar krijgen, klaarspelen
to succeed in doing something difficult or unexpected
:
•
They managed to pull off the biggest deal of the year.
Ze slaagden erin de grootste deal van het jaar voor elkaar te krijgen.
•
I never thought he could pull off such a complex trick.
Ik had nooit gedacht dat hij zo'n complexe truc voor elkaar zou krijgen.
2.
afrijden, van de weg afgaan
to drive a vehicle off the road or to the side of the road
:
•
The driver had to pull off the highway due to heavy rain.
De chauffeur moest de snelweg afrijden vanwege de hevige regen.
•
We need to pull off at the next exit to get gas.
We moeten bij de volgende afslag afrijden om te tanken.