pull apart
US /pʊl əˈpɑːrt/
UK /pʊl əˈpɑːrt/
1.
uit elkaar trekken, scheiden
to separate something into pieces by pulling
:
•
The children tried to pull apart the toy, but it was too strong.
De kinderen probeerden het speelgoed uit elkaar te trekken, maar het was te sterk.
•
The strong winds threatened to pull apart the old wooden fence.
De sterke wind dreigde de oude houten schutting uit elkaar te trekken.
2.
afkraken, uit elkaar halen
to criticize someone or something severely
:
•
The critics really pulled apart his latest novel.
De critici haalden zijn nieuwste roman echt uit elkaar.
•
Her boss pulled apart her presentation, pointing out every flaw.
Haar baas haalde haar presentatie uit elkaar, waarbij hij elke fout aanwees.