prove

US /pruːv/
UK /pruːv/
"prove" picture
1.

bewijzen, aantonen

demonstrate the truth or existence of (something) by evidence or argument

:
Can you prove your innocence?
Kun je je onschuld bewijzen?
The new data proves the theory.
De nieuwe gegevens bewijzen de theorie.
2.

blijken, zich bewijzen

(of a person or thing) be found to be or to do something after experience or a period of time

:
The new system proved to be very efficient.
Het nieuwe systeem bleek zeer efficiënt te zijn.
He proved himself to be a reliable friend.
Hij bleek een betrouwbare vriend te zijn.