plum
US /plʌm/
UK /plʌm/
1.
pruim
an oval fleshy fruit that is purple, reddish-purple, or yellow when ripe and contains a flattish pointed stone.
:
•
She made a delicious plum tart.
Ze maakte een heerlijke pruimen taart.
•
The tree was laden with ripe plums.
De boom was beladen met rijpe pruimen.
2.
pruimkleur
a reddish-purple color.
:
•
The dress was a deep plum color.
De jurk had een diepe pruimkleur.
•
She painted her nails a rich plum.
Ze lakte haar nagels in een rijke pruimkleur.
3.
geweldige positie, buitenkans
a highly desirable position or appointment.
:
•
He landed a plum job right out of college.
Hij kreeg direct na zijn studie een geweldige baan.
•
The new contract is a real plum for the company.
Het nieuwe contract is een echte buitenkans voor het bedrijf.