outdoors

US /ˌaʊtˈdɔːrz/
UK /ˌaʊtˈdɔːrz/
"outdoors" picture
1.

buiten, in de open lucht

in or into the open air; outside a building

:
Let's go play outdoors.
Laten we buiten gaan spelen.
We spent the whole day outdoors.
We brachten de hele dag buiten door.
1.

buiten-, openlucht-

relating to or used in the open air; not indoors

:
We need some outdoors furniture for the patio.
We hebben wat buitenmeubilair nodig voor het terras.
She loves outdoors activities like hiking and camping.
Ze houdt van buitenactiviteiten zoals wandelen en kamperen.