ordain

US /ɔːrˈdeɪn/
UK /ɔːrˈdeɪn/
"ordain" picture
1.

wijden, ordineren

make (someone) a priest or minister; confer holy orders upon

:
He was ordained as a priest last year.
Hij werd vorig jaar tot priester gewijd.
The church decided to ordain women as ministers.
De kerk besloot vrouwen tot predikant te wijden.
2.

beschikken, verordenen

(of God or fate) decide in advance; decree

:
Fate had ordained that they should never meet again.
Het lot had beschikt dat ze elkaar nooit meer zouden ontmoeten.
God ordained the laws of nature.
God verordende de wetten van de natuur.