on top

US /ɑːn tɑːp/
UK /ɑːn tɑːp/
"on top" picture
1.

bovenop, bovendien

in addition to something else

:
He had to work late, and on top of that, his car broke down.
Hij moest laat werken, en bovendien ging zijn auto kapot.
She manages a full-time job on top of raising three children.
Ze beheert een fulltime baan bovenop het opvoeden van drie kinderen.
2.

bovenaan, de baas

in a position of control or superiority

:
Our team came out on top in the championship.
Ons team kwam bovenaan in het kampioenschap.
She always manages to stay on top of her work.
Ze slaagt er altijd in om bovenop haar werk te blijven.