naturalize
US /ˈnætʃ.ɚ.rə.laɪz/
UK /ˈnætʃ.ɚ.rə.laɪz/
1.
naturaliseren, inburgeren
admit (a foreigner) to the citizenship of a country
:
•
After living in the country for ten years, she decided to naturalize.
Na tien jaar in het land te hebben gewoond, besloot ze zich te naturaliseren.
•
The government has a process to naturalize immigrants.
De overheid heeft een proces om immigranten te naturaliseren.
2.
naturaliseren, invoeren
introduce (an animal or plant) into a region where it is not indigenous
:
•
Many non-native species have been naturalized in this ecosystem.
Veel niet-inheemse soorten zijn genaturaliseerd in dit ecosysteem.
•
Efforts are being made to naturalize the endangered plant species in new habitats.
Er worden inspanningen geleverd om de bedreigde plantensoorten in nieuwe habitats te naturaliseren.