market
US /ˈmɑːr.kɪt/
UK /ˈmɑːr.kɪt/
1.
markt
a regular gathering of people for the purchase and sale of provisions, livestock, and other commodities
:
•
I bought fresh vegetables at the local market.
Ik kocht verse groenten op de lokale markt.
•
The fish market opens early in the morning.
De vismarkt opent vroeg in de ochtend.
2.
markt
an area or arena in which commercial dealings are conducted
:
•
The company is trying to expand into the Asian market.
Het bedrijf probeert uit te breiden naar de Aziatische markt.
•
The stock market experienced a sharp decline today.
De aandelenmarkt kende vandaag een scherpe daling.
1.
op de markt brengen, vermarkten
advertise or promote (something)
:
•
They need to effectively market their new product.
Ze moeten hun nieuwe product effectief op de markt brengen.
•
The company plans to market its services globally.
Het bedrijf is van plan zijn diensten wereldwijd op de markt te brengen.