make a habit of
US /meɪk ə ˈhæbɪt ʌv/
UK /meɪk ə ˈhæbɪt ʌv/

1.
een gewoonte maken van, gewoon worden
to do something regularly or often
:
•
You should make a habit of reading every day.
Je zou er een gewoonte van moeten maken om elke dag te lezen.
•
Don't make a habit of being late.
Maak er geen gewoonte van om te laat te komen.