look ahead
US /lʊk əˈhɛd/
UK /lʊk əˈhɛd/

1.
vooruitkijken, vooruitplannen
to think about what will happen in the future and plan for it
:
•
It's important to look ahead and set long-term goals.
Het is belangrijk om vooruit te kijken en langetermijndoelen te stellen.
•
We need to look ahead to next quarter's budget.
We moeten vooruitkijken naar het budget van volgend kwartaal.
2.
vooruitkijken, vooruitzien
to look in the direction that one is moving or facing
:
•
Always look ahead when you're driving.
Kijk altijd vooruit als je rijdt.
•
He stumbled because he wasn't looking ahead.
Hij struikelde omdat hij niet vooruitkeek.