league
US /liːɡ/
UK /liːɡ/
1.
competitie, liga
a collection of sports teams that compete against each other at regular intervals
:
•
Our team joined the local football league.
Ons team sloot zich aan bij de plaatselijke voetbalcompetitie.
•
She dreams of playing in the major league.
Ze droomt ervan om in de hoofdcompetitie te spelen.
2.
bond, verbond, klasse
a group of people or countries that have combined for a particular purpose
:
•
The nations formed a league for mutual defense.
De naties vormden een bond voor wederzijdse verdediging.
•
He's not in the same league as those top scientists.
Hij is niet van dezelfde klasse als die topwetenschappers.
1.
verenigen, verbonden
to form into a league; to unite for a common purpose
:
•
The small towns decided to league together for better resources.
De kleine steden besloten zich te verenigen voor betere middelen.
•
They leagued against the common enemy.
Ze verbonden zich tegen de gemeenschappelijke vijand.