knead
US /niːd/
UK /niːd/

1.
kneden
work (moistened flour or clay) into dough or paste with the hands.
:
•
She began to knead the dough on the floured surface.
Ze begon het deeg te kneden op het bebloemde oppervlak.
•
The baker expertly kneaded the bread dough until it was smooth and elastic.
De bakker kneedde vakkundig het brooddeeg tot het glad en elastisch was.
2.
kneden, masseren
massage or squeeze (a part of the body) with the hands.
:
•
The therapist began to gently knead the tense muscles in her back.
De therapeut begon voorzichtig de gespannen spieren in haar rug te kneden.
•
He asked his partner to knead his shoulders after a long day at work.
Hij vroeg zijn partner om zijn schouders te kneden na een lange werkdag.