jealousy
US /ˈdʒel.ə.si/
UK /ˈdʒel.ə.si/
1.
jaloezie, afgunst
a feeling of envy toward someone's achievements or possessions
:
•
Her success sparked jealousy among her colleagues.
Haar succes wekte jaloezie op bij haar collega's.
•
He felt a pang of jealousy when he saw his friend's new car.
Hij voelde een steek van jaloezie toen hij de nieuwe auto van zijn vriend zag.
2.
jaloezie, bezitterigheid
a feeling of protective possessiveness toward someone or something
:
•
His jealousy over his girlfriend's friendships was unhealthy.
Zijn jaloezie over de vriendschappen van zijn vriendin was ongezond.
•
The dog showed jealousy when another pet got attention.
De hond toonde jaloezie toen een ander huisdier aandacht kreeg.