spite

US /spaɪt/
UK /spaɪt/
"spite" picture
1.

wraakzucht, wrok, kwaadwilligheid

a desire to hurt, annoy, or offend someone

:
He did it out of pure spite.
Hij deed het uit pure wraakzucht.
She broke the vase just to show her spite.
Ze brak de vaas alleen maar om haar wrok te tonen.
1.

pesten, kwellen, ergeren

deliberately annoy or offend (someone)

:
He tried to spite her by ignoring her calls.
Hij probeerde haar te pesten door haar oproepen te negeren.
Don't let him spite you with his rude comments.
Laat hem je niet kwellen met zijn onbeschofte opmerkingen.