interface
US /ˈɪn.t̬ɚ.feɪs/
UK /ˈɪn.t̬ɚ.feɪs/
1.
interface, koppeling
a point where two subjects, systems, or organizations meet and interact
:
•
The software has a user-friendly interface.
De software heeft een gebruiksvriendelijke interface.
•
We need to improve the interface between departments.
We moeten de interface tussen afdelingen verbeteren.
1.
interfacen, koppelen
interact with (another system, person, or organization)
:
•
The new system will interface with our existing database.
Het nieuwe systeem zal interfacen met onze bestaande database.
•
It's important for different teams to interface effectively.
Het is belangrijk dat verschillende teams effectief interfacen.