insecurity
US /ˌɪn.səˈkjʊr.ə.t̬i/
UK /ˌɪn.səˈkjʊr.ə.t̬i/

1.
onzekerheid, angst
uncertainty or anxiety about oneself; lack of confidence.
:
•
Her constant need for validation stemmed from deep-seated insecurity.
Haar constante behoefte aan bevestiging kwam voort uit diepgewortelde onzekerheid.
•
He tried to hide his feelings of insecurity behind a confident facade.
Hij probeerde zijn gevoelens van onzekerheid te verbergen achter een zelfverzekerde façade.
2.
onveiligheid, gebrek aan bescherming
the state of being open to danger or threat; lack of protection.
:
•
The country faced significant insecurity due to ongoing conflicts.
Het land kampte met aanzienlijke onveiligheid als gevolg van aanhoudende conflicten.
•
Cyber insecurity is a growing concern for businesses.
Cyberonveiligheid is een groeiende zorg voor bedrijven.