hypnotize
US /ˈhɪp.nə.taɪz/
UK /ˈhɪp.nə.taɪz/
1.
hypnotiseren
produce a state of hypnosis in (someone)
:
•
The therapist attempted to hypnotize the patient to help with their anxiety.
De therapeut probeerde de patiënt te hypnotiseren om te helpen met hun angst.
•
He claimed he could hypnotize anyone with his gaze.
Hij beweerde dat hij iedereen kon hypnotiseren met zijn blik.
2.
fascineren, betoveren
capture the whole attention of (someone); fascinate
:
•
The beautiful scenery seemed to hypnotize her.
Het prachtige landschap leek haar te hypnotiseren.
•
The rhythmic drumming began to hypnotize the audience.
Het ritmische trommelen begon het publiek te hypnotiseren.