honk

US /hɑːŋk/
UK /hɑːŋk/
"honk" picture
1.

toeteren, claxonneren

make a loud, harsh noise

:
The geese began to honk loudly as we approached.
De ganzen begonnen luid te toeteren toen we naderden.
He had to honk his horn to warn the other driver.
Hij moest op zijn claxon toeteren om de andere bestuurder te waarschuwen.
1.

toeter, claxon

a loud, harsh sound, typically that of a car horn or a goose

:
We heard the loud honk of a truck's horn.
We hoorden de luide toeter van een vrachtwagenclaxon.
The goose let out a series of angry honks.
De gans liet een reeks boze toeters horen.