Engels-Nederlands Woordenboek

Betekenis van het woord hall in het Nederlands

Wat betekent hall in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

hall

US /hɑːl/
UK /hɑːl/
"hall" picture

Zelfstandig Naamwoord

1.

hal, gang

the area inside the entrance of a house or other building that leads to other rooms

Voorbeeld:
•
She waited for him in the hall.
Ze wachtte op hem in de hal.
•
The coat rack is in the front hall.
De kapstok staat in de voorste hal.
Synoniem:
corridorpassageentrywayfoyervestibule
2.

zaal, hal

a large room or building used for public gatherings or entertainment

Voorbeeld:
•
The concert will be held in the main hall.
Het concert wordt gehouden in de grote zaal.
•
They rented the village hall for the wedding reception.
Ze huurden de dorpszaal voor de bruiloftsreceptie.
Synoniem:
auditoriumballroomassembly roomchamber
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord:
concert hallhall of residencecity halltown hallresidence halllecture halldance hall