chamber
US /ˈtʃeɪm.bɚ/
UK /ˈtʃeɪm.bɚ/
1.
zaal, kamer
a large room, especially one used for formal or public events
:
•
The city council meets in the main chamber.
De gemeenteraad vergadert in de hoofdzaal.
•
The grand chamber was filled with delegates from around the world.
De grote zaal was gevuld met afgevaardigden van over de hele wereld.
2.
privékamer, slaapkamer
a private room, especially a bedroom
:
•
He retired to his private chamber for the night.
Hij trok zich terug in zijn privékamer voor de nacht.
•
The queen's royal chamber was lavishly decorated.
De koninklijke kamer van de koningin was rijkelijk versierd.
3.
kamer, holte
a natural or artificial hollow space in an organ or part of the body
:
•
The heart has four chambers.
Het hart heeft vier kamers.
•
The bullet entered the lung chamber.
De kogel drong de longkamer binnen.
4.
kamer, patroonhouder
the part of a gun that holds the cartridge or shell before it is fired
:
•
He loaded a round into the rifle's chamber.
Hij laadde een patroon in de kamer van het geweer.
•
The empty shell casing ejected from the chamber.
De lege huls werd uit de kamer geworpen.
1.
laden, in de kamer brengen
to put a bullet or cartridge into the chamber of a gun
:
•
He quickly chambered a round and aimed.
Hij laadde snel een patroon en mikte.
•
Always ensure the weapon is not chambered until ready to fire.
Zorg er altijd voor dat het wapen niet geladen is totdat het klaar is om te vuren.