hail

US /heɪl/
UK /heɪl/
"hail" picture
1.

hagel

pellets of frozen rain falling in showers from cumulonimbus clouds

:
The sudden hail storm damaged the crops.
De plotselinge hagelstorm beschadigde de gewassen.
We took shelter as the hail started to fall.
We zochten beschutting toen de hagel begon te vallen.
2.

begroeting, roep

a loud cry of greeting or welcome

:
A chorus of hails greeted the returning hero.
Een koor van begroetingen begroette de terugkerende held.
He gave a loud hail to get their attention.
Hij gaf een luide roep om hun aandacht te trekken.
1.

hagelen

to fall as hail

:
It started to hail heavily, forcing us indoors.
Het begon hevig te hagelen, waardoor we naar binnen moesten.
The forecast says it might hail tomorrow.
De voorspelling zegt dat het morgen zou kunnen hagelen.
2.

roepen, aanroepen

to call out to someone to attract attention

:
She tried to hail a taxi, but none were available.
Ze probeerde een taxi te roepen, maar er waren er geen beschikbaar.
We hailed the passing ship for help.
We riepen het passerende schip om hulp.
3.

prijzen, toejuichen

to praise or acclaim enthusiastically

:
The crowd hailed the champion with cheers.
De menigte juichte de kampioen toe met gejuich.
He was hailed as a hero after saving the child.
Hij werd geprezen als een held na het redden van het kind.
1.

gegroet

used as a greeting or to attract attention

:
Hail, brave warrior!
Gegroet, dappere krijger!
Hail, Caesar!
Gegroet, Caesar!