gum
US /ɡʌm/
UK /ɡʌm/

1.
kauwgom, gom
a sticky substance, especially one that is chewed for a long time for its flavor or to strengthen the teeth
:
•
He chewed a piece of bubble gum.
Hij kauwde op een stukje kauwgom.
•
Please dispose of your chewing gum properly.
Gooi je kauwgom alsjeblieft op de juiste manier weg.
2.
tandvlees
the firm, fleshy tissue that covers the alveolar processes of the jaws and surrounds the necks of the teeth
:
•
Brush your teeth and gums twice a day.
Poets je tanden en tandvlees twee keer per dag.
•
Inflamed gums can be a sign of gingivitis.
Ontstoken tandvlees kan een teken zijn van gingivitis.