Engels-Nederlands Woordenboek

Betekenis van het woord gum in het Nederlands

Wat betekent gum in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

gum

US /ɡʌm/
UK /ɡʌm/
"gum" picture

Zelfstandig Naamwoord

1.

kauwgom, gom

a sticky substance, especially one that is chewed for a long time for its flavor or to strengthen the teeth

Voorbeeld:
•
He chewed a piece of bubble gum.
Hij kauwde op een stukje kauwgom.
•
Please dispose of your chewing gum properly.
Gooi je kauwgom alsjeblieft op de juiste manier weg.
Synoniem:
chewing gumbubble gumchicle
2.

tandvlees

the firm, fleshy tissue that covers the alveolar processes of the jaws and surrounds the necks of the teeth

Voorbeeld:
•
Brush your teeth and gums twice a day.
Poets je tanden en tandvlees twee keer per dag.
•
Inflamed gums can be a sign of gingivitis.
Ontstoken tandvlees kan een teken zijn van gingivitis.
Synoniem:
gingiva

Werkwoord

1.

plakken, lijmen

to stick or seal with gum or an adhesive

Voorbeeld:
•
He gummed the envelope shut.
Hij plakte de envelop dicht.
•
The old poster was gummed to the wall.
De oude poster was aan de muur geplakt.
Synoniem:
stickglueadherepaste
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord:
chewing gumbubble gum