gross
US /ɡroʊs/
UK /ɡroʊs/

1.
bruto, totaal
total before deductions
:
•
His gross income was higher than his net income.
Zijn bruto inkomen was hoger dan zijn netto inkomen.
•
The company reported a gross profit of $10 million.
Het bedrijf rapporteerde een bruto winst van $10 miljoen.
:
2.
3.
vies, walgelijk
(informal) very unpleasant; repulsive
:
•
Oh, that smell is so gross!
Oh, die geur is zo vies!
•
Eating insects might seem gross to some people.
Insecten eten kan voor sommige mensen vies lijken.
1.
gros, 144 stuks
an amount equal to twelve dozen; 144
:
•
We ordered a gross of pencils for the office.
We bestelden een gros potloden voor op kantoor.
•
The factory produced ten gross of widgets last month.
De fabriek produceerde vorige maand tien gros widgets.
1.
opbrengen, bruto verdienen
earn a total amount of (money) before deductions
:
•
The movie is expected to gross over $100 million.
De film zal naar verwachting meer dan $100 miljoen opbrengen.
•
The concert tour grossed millions of dollars worldwide.
De concerttour bracht wereldwijd miljoenen dollars op.