grin

US /ɡrɪn/
UK /ɡrɪn/
"grin" picture
1.

lach, grijns

a broad smile

:
He had a wide grin on his face after winning the lottery.
Hij had een brede lach op zijn gezicht na het winnen van de loterij.
She gave a mischievous grin.
Ze gaf een ondeugende lach.
1.

glimlachen, grijnzen

to smile broadly, especially as an expression of amusement, satisfaction, or pleasure

:
He couldn't help but grin when he saw his old friend.
Hij kon niet anders dan glimlachen toen hij zijn oude vriend zag.
The cat seemed to grin at me from under the table.
De kat leek me van onder de tafel aan te grijnzen.