smirk
US /smɝːk/
UK /smɝːk/
1.
grijns, zelfgenoegzame glimlach
a smug, conceited, or silly smile
:
•
He couldn't help but give a little smirk when he won the game.
Hij kon het niet laten om een kleine grijns te geven toen hij het spel won.
•
Her constant smirk annoyed everyone in the room.
Haar constante grijns irriteerde iedereen in de kamer.
1.
grijnzen, zelfgenoegzaam glimlachen
to smile in an unpleasantly smug, conceited, or silly way
:
•
He tried to hide his satisfaction, but he couldn't help but smirk.
Hij probeerde zijn voldoening te verbergen, maar hij kon het niet laten om te grijnzen.
•
Don't just stand there and smirk; help me!
Sta daar niet alleen te grijnzen; help me!