get on with

US /ɡet ɑːn wɪð/
UK /ɡet ɑːn wɪð/
"get on with" picture
1.

doorgaan met, verdergaan met

to continue doing something, especially after an interruption

:
Stop talking and get on with your work.
Stop met praten en ga verder met je werk.
We need to get on with the meeting.
We moeten verdergaan met de vergadering.
2.

goed opschieten met, overweg kunnen met

to have a good relationship with someone

:
Do you get on with your colleagues?
Kun je goed opschieten met je collega's?
She doesn't get on with her sister.
Ze kan niet goed opschieten met haar zus.