garrison
US /ˈɡer.ə.sən/
UK /ˈɡer.ə.sən/

1.
garnizoen, bezetting
the troops stationed in a fortress or town to defend it
:
•
The garrison was prepared for a long siege.
Het garnizoen was voorbereid op een lange belegering.
•
A small garrison held the fort against overwhelming odds.
Een klein garnizoen hield het fort tegen overweldigende overmacht.
2.
1.
stationeren, bezetten
to station (troops) in a place in order to defend it
:
•
The general decided to garrison more troops in the border town.
De generaal besloot meer troepen in de grensstad te stationeren.
•
They will garrison the newly captured territory.
Ze zullen het nieuw veroverde gebied bezetten.