furrowed
US /ˈfɝː.oʊd/
UK /ˈfɝː.oʊd/

1.
gefronst, gegroefd
having wrinkles or grooves
:
•
His furrowed brow showed his deep concentration.
Zijn gefronste wenkbrauwen toonden zijn diepe concentratie.
•
The old man's face was deeply furrowed by years of hard work.
Het gezicht van de oude man was diep gegroefd door jaren van hard werken.
1.
ploegen, groeven
made a rut, groove, or trail in (the ground or the surface of something)
:
•
The tractor had furrowed the field, preparing it for planting.
De tractor had het veld geploegd, het voorbereidend op het planten.
•
The heavy rain furrowed the dirt road.
De zware regen groefde de onverharde weg.