fork out
US /fɔːrk aʊt/
UK /fɔːrk aʊt/

1.
neertellen, dokken
to pay a lot of money for something, especially unwillingly
:
•
I had to fork out £200 for a new car tire.
Ik moest £200 neertellen voor een nieuwe autoband.
•
They had to fork out a lot of money for repairs.
Ze moesten veel geld neertellen voor reparaties.