finance
US /ˈfaɪ.næns/
UK /ˈfaɪ.næns/
1.
financiering, financiën
the management of large amounts of money, especially by governments or large companies
:
•
She works in the field of corporate finance.
Zij werkt op het gebied van bedrijfsfinanciering.
•
The government needs to improve its public finance management.
De overheid moet haar beheer van de overheidsfinanciën verbeteren.
2.
financiën, geldzaken
the monetary resources and affairs of a state, organization, or person
:
•
The company's finances are in good shape.
De financiën van het bedrijf zijn in goede staat.
•
He struggled with his personal finances after losing his job.
Hij worstelde met zijn persoonlijke financiën nadat hij zijn baan verloor.
1.
financieren, bekostigen
provide funding for a person or enterprise
:
•
The bank agreed to finance the new business venture.
De bank stemde ermee in om de nieuwe onderneming te financieren.
•
How do you plan to finance your education?
Hoe ben je van plan je opleiding te financieren?