fillet

US /ˈfɪl.ɪt/
UK /ˈfɪl.ɪt/
"fillet" picture
1.

filet

a boneless cut of meat or fish

:
She ordered a salmon fillet for dinner.
Ze bestelde een zalmfilet voor het avondeten.
The butcher prepared a tender beef fillet.
De slager bereidde een malse runderfilet.
2.

haarband, band

a narrow strip of material, especially one used as a headband or for binding hair

:
She wore a golden fillet in her hair.
Ze droeg een gouden haarband in haar haar.
The ancient priest wore a white linen fillet.
De oude priester droeg een wit linnen hoofdband.
1.

fileteren

remove the bones from (a fish or meat)

:
The chef expertly filleted the fish.
De chef fileerde de vis vakkundig.
It's easier to cook chicken once you fillet it.
Het is gemakkelijker om kip te koken zodra je het fileert.