existence
US /ɪɡˈzɪs.təns/
UK /ɪɡˈzɪs.təns/

1.
bestaan, existentie
the fact or state of living or having objective reality
:
•
The debate about the existence of aliens continues.
Het debat over het bestaan van buitenaardse wezens gaat door.
•
She questioned the meaning of human existence.
Ze vroeg zich af wat de betekenis van het menselijk bestaan was.
2.
bestaan, levenswijze
a way of life
:
•
His rural existence was simple and peaceful.
Zijn landelijke bestaan was eenvoudig en vredig.
•
They struggled for a meager existence.
Ze worstelden voor een mager bestaan.