essential
US /ɪˈsen.ʃəl/
UK /ɪˈsen.ʃəl/
1.
essentieel, noodzakelijk
absolutely necessary or important
:
•
Water is essential for life.
Water is essentieel voor het leven.
•
It's essential that you follow these instructions carefully.
Het is essentieel dat u deze instructies zorgvuldig opvolgt.
2.
essentieel, wezenlijk
of the nature of an essence; inherent
:
•
The essential difference between the two theories lies in their assumptions.
Het essentiële verschil tussen de twee theorieën ligt in hun aannames.
•
His essential nature was kind and generous.
Zijn essentiële aard was vriendelijk en genereus.
1.
essentiële zaken, benodigdheden
an essential thing
:
•
We packed only the essentials for our trip.
We pakten alleen de essentiële zaken voor onze reis.
•
The course covers all the essentials of programming.
De cursus behandelt alle essentiële zaken van programmeren.