driver

US /ˈdraɪ.vɚ/
UK /ˈdraɪ.vɚ/
"driver" picture
1.

chauffeur, bestuurder

a person who drives a vehicle

:
The bus driver announced the next stop.
De buschauffeur kondigde de volgende halte aan.
She's a very careful driver.
Ze is een zeer voorzichtige chauffeur.
2.

driver, golfclub

a club with a large head and a long shaft, used for hitting the ball from the tee

:
He used his driver to hit the ball far down the fairway.
Hij gebruikte zijn driver om de bal ver de fairway in te slaan.
A good driver is essential for long shots in golf.
Een goede driver is essentieel voor lange slagen in golf.
3.

driver, stuurprogramma

a program that controls a device connected to a computer

:
You need to install the printer driver before you can print.
Je moet de printerdriver installeren voordat je kunt printen.
My graphics card needs an updated driver.
Mijn grafische kaart heeft een bijgewerkte driver nodig.