diamond
US /ˈdaɪ.ə.mənd/
UK /ˈdaɪ.ə.mənd/
1.
diamant
a precious stone consisting of a transparent and colorless crystalline form of carbon, used as a gemstone and in industry for cutting and abrasive tools.
:
•
She wore a beautiful diamond necklace.
Ze droeg een prachtige diamanten ketting.
•
Industrial diamonds are used for cutting hard materials.
Industriële diamanten worden gebruikt voor het snijden van harde materialen.
2.
ruit, diamantvorm
a geometric shape with four equal sides forming two acute and two obtuse angles, resembling a rhombus.
:
•
The pattern on the fabric was made of small diamonds.
Het patroon op de stof bestond uit kleine ruiten.
•
The baseball field is often called a diamond due to its shape.
Het honkbalveld wordt vaak een diamant genoemd vanwege zijn vorm.