contend

US /kənˈtend/
UK /kənˈtend/
"contend" picture
1.

worstelen, strijden

struggle to surmount (a difficulty or danger)

:
•
She had to contend with a serious illness.
Ze moest worstelen met een ernstige ziekte.
•
The team had to contend with strong winds during the race.
Het team moest vechten tegen sterke wind tijdens de race.
:
cope withgrapple withdeal withstruggle withbattle with
2.

beweren, stellen

assert something as a position in an argument

:
•
He contends that the new policy is unfair.
Hij beweert dat het nieuwe beleid oneerlijk is.
•
The lawyer will contend that his client is innocent.
De advocaat zal beweren dat zijn cliënt onschuldig is.
:
assertmaintainholdclaimargue
3.

strijden, concurreren

compete in order to win something

:
•
Three teams are contending for the championship.
Drie teams strijden om het kampioenschap.
•
Athletes from various countries will contend for medals.
Atleten uit verschillende landen zullen strijden om medailles.
:
competeviechallengestrive
:
contender