confabulate

US /kənˈfæb.jə.leɪt/
UK /kənˈfæb.jə.leɪt/
"confabulate" picture
1.

praten, kletsen, confabuleren

engage in conversation; talk

:
They spent hours confabulating about their travel plans.
Ze brachten uren door met praten over hun reisplannen.
The old friends met to confabulate over coffee.
De oude vrienden kwamen samen om te praten onder het genot van koffie.
2.

confabuleren, verzinsels vertellen

fabricate imaginary experiences as compensation for loss of memory

:
Patients with certain neurological conditions may confabulate to fill in memory gaps.
Patiënten met bepaalde neurologische aandoeningen kunnen confabuleren om geheugenhiaten op te vullen.
It's important to distinguish between lying and confabulating, as the latter is often unintentional.
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen liegen en confabuleren, aangezien het laatste vaak onbedoeld is.