cold

US /koʊld/
UK /koʊld/
"cold" picture
1.

koud

of or at a low or relatively low temperature, especially when compared to the human body

:
•
It's cold outside, so wear a jacket.
Het is koud buiten, dus draag een jas.
•
The water in the lake was surprisingly cold.
Het water in het meer was verrassend koud.
:
chillyfreezingicy
:
hotwarm
2.

koud, afstandelijk, ongevoelig

lacking affection or warmth of feeling; unemotional

:
•
Her response was cold and distant.
Haar reactie was koud en afstandelijk.
•
He gave me a cold stare.
Hij gaf me een koude blik.
:
unemotionalunfeelingdistantaloof
:
warmfriendlyaffectionate
1.

verkoudheid

a common viral infection of the nose and throat, causing sneezing, sore throat, and a runny nose

:
•
I caught a cold and have been sneezing all day.
Ik heb een verkoudheid opgelopen en nies de hele dag al.
•
She's staying home from school because of a bad cold.
Ze blijft thuis van school vanwege een zware verkoudheid.
:
common coldflucatarrh
:
common coldcold-bloodedcold warcold-callingcold cutscold sorecold cream